课程名称︰荷兰文一下
课程性质︰选修
课程教师︰敖馨郁
开课学院:文学院
开课系所︰外文系
考试日期(年月日)︰2014/04/17
考试时限(分钟):90分
是否需发放奖励金:是
(如未明确表示,则不予发放)
试题 :
A: Subject en/of object vervangen: (10pt)
Tom's agenda ligt op Karin's bureau -> Hij ligt op haar bureau.
1. Ligt de vork op tafel?
2. Wil Karin ook een ijsje?
3. Gaat Paul met Jaap naar Amsterdam?
4. Hoe lang ken jij jouw baas al?
5. Geef je Piet morgen het cadeau?
B: Vul het juiste woord in: DEZE/DIE/DIT/DATT (10pt)
1. boeken (daar) 6. collega (hier)
2. usb-stick (hier) 7. flesje (daar)
3. komkommer (hier) 8. ijsjes (daar)
4. menu (hier) 9. auto's (hier)
5. docenten (daar) 10. lepeltje (hier)
C: Preposities invullen (15pt)
in/op/uit/van/om/naar/met/sinds/over/tijdens
1. Annie houdt ______ panenkoeken.
2. Wij hebben geen zin ______ koffie.
3. ______ welke maand is hij jarig?
4. Vanavond wil ik nog een uurtje ______ mijn vriendin bellen.
5. ______ de les kijken we ______ de Powerpoint presentatie.
6. Jeff komt ______ Amerika. Hoe lang woont hij ____ Nederland?
______ januari 2010.
7. Mijn collega en ik willen straks ______ de film praten.
8. Zijn zoon krijgt ______ 5 december een cadeautje ____ Sinterklaas.
9. Wij luisteren ______ de CD.
10. Hoe laat is het? Tien uur. De Nederlandse les begint ______ 20 minuten.
11. ______ twaalf uur gaan we naar het station.
D: Eten en drinken: hoeveel koop je en waar stop je het in? (Circle the
correct answers; sometimes more than one is correct.) (10pt)
1. Biefstuk fles, pak, pot, kilo, pakje, stuk, zak, doos
2. melk fles, pak, pot, kilo, pakje, stuk, zak, doos
3. kaas fles, pak, pot, kilo, pakje, stuk, zak, doos
4. worst fles, pak, pot, kilo, pakje, stuk, zak, doos
5. appels fles, pak, pot, kilo, pakje, stuk, zak, doos
6. pindakaas fles, pak, pot, kilo, pakje, stuk, zak, doos
7. eieren fles, pak, pot, kilo, pakje, stuk, zak, doos
8. suiker fles, pak, pot, kilo, pakje, stuk, zak, doos
9. thee fles, pak, pot, kilo, pakje, stuk, zak, doos
10. rijst fles, pak, pot, kilo, pakje, stuk, zak, doos
E. Vul het juiste antwoord in (Fill the correct answer) (10pt)
1. Waar is mijn agenda? Ik kan hem ______ inden! (ergens/nergens/overal)
2. Ik woon hier al drie jaar. Ik ken hier ______. (iemand/niemand/iedereen)
3. Hij woont ______ ergens in Nederland. (ergens/nergens/overal)
4. "Wil je ook koffie?" "nee dank je, voor mij ______." (iets/niets)
5. Ik eet ______ zuurkool. Ik vind zuurkool helemaal niet lekker.
(soms/vaak/altijd/nooit)
F. Zoek drie woorden bij elkaar en maak met deze woorden zinnen: (15pt)
ober overheid artikelen schrijven
journalist huizen werken bij
makelaar brood brengen
ambtenaar menu maken
bakker krant verkopen
G. Welk woord hoort er niet bij? Omcirkel het woord. (10pt)
1. Het eten is... lekker, vies gezellig, goedkoop
2. In de supermarkt emballage, kelder, glasbak, kassa
3. We eten vanavond spek, tartaartje, rundvlees, loempia
4. Ik werk in het onderwijs... student, leraar, docente, professor
5. Mensen die ik op mijn werk zie collega, baas, klant, heef
H. Teksten met vragen (20pt)
ANDERS NOG IETS? (5pt)
Een vrouw komt een winkel binnen. Ze wil een taart kopen. Haar dochtertje is
vandaag jarig: ze wordt 6 jaar oud. De bakker vraagt: "Goedemorgen mevrouw.
Wat mag het zijn?" Ze zegt: "Ik wil graag een taart!" De bakker vraagt: "Welke
mevrouw?" Ze zegt: "Die daar!"
De bakker pakt de taart. Hij pakt een doos. Hij legt de taart in de doos.
Hij vraagt: "Anders nog iets, mevrouw?" "Een half bruin."
De bakker zegt: "Dat is 9 euro, mevrouw." Ze geeft hem een biljet van 10 euro.
De bakker geeft 1 euro terug zegt: "Alstublieft!"
De vrouw zegt; "Dank u wel, goedemorgen! Een goede morgen, mevrouw!"
1. De vrouw gaat naar de supermarkt waar/niet waar
2. De vrouw is jarig waar/niet waar
3. De bakker doet de taart in een plastic tasje waar/niet waar
4. De vrouw koopt een taart en een brood waar/niet waar
5. De vrouw wil pinnen waar/niet waar
Uit eten in Amsterdam (15pt)
Het is zaterdagavond. Anne en haar vriend Coen gaan uit eten en naar de
film met Maarten en Yvonne, twee collega's van Anne. Ze ontmoeten elkaar om
zeven uur bij Centraal Station en nemen de tram naar de binnenstad. "Waar
hebben jullie zin in? Italiaans, Indisch, Thais of Chinees?," vraagt Coen.
"Wij vinden Thais een beetje te heet" zegt Maarten. "Maar verder maakt het ons
niet uit." Er is in de straat een Chinees restaurant, maar als ze daar aanko-
men, zien ze dar het restaurant vanavond gesloten is. "Jammer" zegt Yvonne.
Vijf minuten later staan ze bij een leuk Indisch restaurant, maar er staan
veel mensen buiten te wachten. "Volgens mij is hier geen plaats," zegt Anne.
"Wat doen we? Wachten of gaan we ergens anders naartoe?" Yvonne zegt "Ik heb
honger als een paard, en ik wil niet zo lang wachten, want de film begint om
negen uur." Laten we maar naar dat Italiaanse restaurant in de Marnixstraat
gaan. Het is groot. Daar hebben we vorige maand met Maarten zijn ouders gege-
ten en de pizza's zijn echt heel lekker! We kunnen na het eten ook nog in de
bar een wijntje drinken. "Goed, dat doen we" zegt Coen. Ze nemen de bus naar
de Marnixstraat. Maar ook het Italiaanse restaurant is helemaal vol.
"Heeft u niet gereserveerd?" vraagt de ober. "Dan moet u zeker drie kwartier
wachten."
Het is al nu acht uur en iedereen heft honger. Op de hoek van de straat is een
snackbar. Er is binnen nog een tafel vrij. Maarten bestelt: "Drie patat met,
vier loempia's en twee broodjes kroket, alstublift." Allemaal een cola erbij
en dan heben we ook nog tijd voor en ijsje. Toch wel lekker!
1. Wat willen Maarten en Yvonne niet eten? (waarom?)
2. Wat gaan ze na het eten nog doen?
3. Gaan ze in het Italiaanse restaurant eten? Waarom (niet?)
4. Waar gaan ze uiteindelijk eten?
5. Wie drinkt cola?